De verrassing van de Volderstraat 8

De Volderstraat 8 is bij de meeste inwoners van Wijk bij Duurstede bekend als de locatie van een voormalig Grieks restaurant en voor de oudere wijkenaren als een friet-, vis- en ijswinkel in de direct naoorlogse jaren. Sinds enige jaren stond dit architectonisch minder fraaie pand leeg bij gebrek aan een nieuwe bestemming tot kortgeleden de huidige eigenaren besloten het gehele pand  te slopen en te vervangen door nieuwbouw met appartementen. Nieuwbouw in een oude binnenstad, zeker in Wijk is altijd een unieke gelegenheid om in het verleden te kijken, dus ook hier.

De gemeente had bij het verlenen van de sloop- en bouwvergunning al bedwongen dat er archeologisch onderzoek gedaan zou worden, zodra de fundering gesloopt zou worden, de bovengrondse bebouwing was recent en oogde vanuit archeologisch oogpunt totaal oninteressant.

Grotendeels klopte dit maar toch was er een onverwachte verrassing, achter de groene tegeltjes van het voormalig restaurant bleek nog een robuuste muur van kloostermoppen te zitten, half in de scheidingswand met het naoorlogse pand Volderstraat 12 A-B.

Helaas was het te laat om deze muur nog in de nieuwbouw mee te nemen en werd hij vervangen door een moderne kalkzandsteen muur (de witte muur links op de foto, fig. 2). Bij de latere opgraving bleek deze muur te hebben gerust op een stevige fundering van kloostermoppen gelijk aan de diverse andere forse funderingsmuren (Late Middeleeuwen?) op het terrein waar verder nog interessante vondsten en grondsporen (greppel/gracht?) uit eerdere tijden zijn gedaan. Nader onderzoek zal hopelijk uit wijzen wat er precies gevonden is en uit welke periode.

De voormalige bewoners

De vroegste ons bekende eigenaar is Hendrick Aertsz van Ommeren. Tussen 1579 en 1587 wordt hij vermeld. Na hem treffen we tussen 1606 zijn zoon Cornelis Hendriksz van Ommeren aan. Na zijn overlijden is zijn weduwe Petertgen Gerrits van Eijnhoven de eigenaar. Zij wordt steeds als Petertgen van Ommeren aangeduid. Zij overlijdt in 1626 of 1627.

In 1628 wordt het huis voor haar onmondige kinderen verkocht aan Gijsbert Willemsz van Bemmel. Hoewel Petertgen al overleden was, wordt in de rekeningen van het gasthuis het erf van dit huis dat grenst aan een huis in de Maleborduurstraat nog jarenlang aangeduid als het erf van Petertgen van Ommeren.

In 1683 verkopen de erfgenamen van Gijsbert van Bemmel het huis weer aan een Van Ommeren, namelijk Cornelia van Ommeren, de weduwe van Adriaen Corsz van den Nieuwendijck. Hun zoon Jan is de nieuwe eigenaar.

In 1733 verhuurt hij het aan Beert van Middeldorp en in 1735 aan Dirk van Asch, maar hij behoudt het recht om het kelderkamertje te bewonen en heeft een zitplaats in de keuken. Na zijn overlijden verkoopt de executeur-testamentair van de boedel het huis aan Glaudi Spee. Hij bewoont het huis ook zelf.

In 1749 woont hij er samen met zijn vrouw Barbara Keijl en hun twee oudste kinderen. In 1752 overlijdt Glaudi en in 1754 Barbara. Hierna erft de oudste zoon Jan het huis. Hij blijft lang de eigenaar. In 1792 schenkt hij het huis aan zijn zoon en schoondochter Glaudi Spee en Johanna van Ernigh.

In 1798 woont Glaudi in het huis met zijn vrouw en twee kinderen. Hij overlijdt in 1801 en zijn weduwe in 1809. Hierna is het vererfd op hun kinderen die het huis via een onderhandse akte in 1823 aan Albertus Scheerder verkopen. In 1832 verkoopt zijn weduwe Geertruida van Kolfschoten, samen met haar kinderen, het huis aan smid Herman van Markesteijn en Willem Heijmeriks.

Tot 1923 blijft het in de familie Van Markesteijn waarna Albert en Gerrit van Putten het kopen. Na enkele verbouwingen gaat het in 1941 via scheiding over op alleen Gerrit van Putten. Van 1966 tot in elk geval 1970 zijn koopman Albertus van Putten en zijn vrouw Alida Mulder de eigenaars.

146 vermeldingen liggen ten grondslag aan deze samenvatting. Waaronder een  omschrijving uit 1792 waarin gemeld wordt “Huijsinge, erve en grond in de Volderstraat met tuin uitkomende in de Achterstraat”.

Bron: http://www.huizeninwijk.nl/hw_toon_transport.php?tp=358&hs=1022

Het kaartmateriaal

De laatste kaart (fig. 5) geeft de meeste informatie: er zijn 2 nummers op dit perceel ingetekend: 8 en 10. Bij de huidige nummerring is nummer 10 verdwenen is. Maar in de verleende omgevingsvergunning, bouw 4 appartementen, Volderstraat 8, 8a, 10 en 10a 3961 BB, Wijk bij Duurstede komt nummer 10 dus weer terug! De nummers 6 en 4 staan niet meer op de gevel vermeld.

De bebouwing wordt gedateerd als 1945 – 2000, klopt met wat er boven de grond zichtbaar was maar niet met de gevonden linker tussenmuur en de opgegraven fundamenten. De vraag is nu: zijn deze fundamenten van een huis gebouwd in de Bourgondische bloeiperiode of uit een latere periode met gewonnen stenen uit de ‘groeve’ van het Kasteel? De vroegste bewoner (zie voormalige bewoners) die terug te vinden is, stamt uit 1579 en dat pleit voor de eerste optie.

De stenen

De afmetingen van onder naar boven: 26x13x6, 28x13x7, 30x15x7. De onderste en bovenste zijn de uitzondering op de regel, de meesten uit een willekeurige greep van 40 stenen zijn van de middelste categorie.

Waar komen ze vandaan? Hergebruik vanuit de ‘steengroeve’ Kasteel Duurstede, zoals het verhaal wil?

Bekijk je de afmetingen met het overzicht van baksteenformaten en op de ingetekende plattegrond van Kasteel Duurstede dan blijkt de maatvoering samen te vallen met de verschillende bouwfasen: de grootste (30x15x7) van de Donjon/Woontoren (13de eeuw), de middelste (28x13x7) overal van de uitbreiding (15de eeuw) door David van Bourgondië (1427 – 1496) en de kleinste (26x13x7) specifiek uit de nu nog bestaande ronde toren.

Dus de conclusie zou gerechtvaardigd kunnen zijn om te spreken van duurzaam hergebruik in een ver verleden!

Fig. 10 : Plattegrond met de verschillende bouwfasen en gebruikte baksteen / Jan van Doesburg

Maar een aantal zaken pleiten voor een andere herkomst. Enerzijds de bewijzen dat er in ieder geval al bewoners waren in 1579 en anderzijds het feit dat kasteel pas na 1672 (het bekende rampjaar) als steengroeve gebruikt werd (zie onderstaande afbeelding, fig. 11 en tekst)

Afbeelding en tekst : “Toen in 1672 de Fransen naar Utrecht oprukten vonden de Staten het niet de moeite waard om hun kasteel van troepen te voorzien. De Franse bevelhebber leefde in de veronderstelling dat de voor hem toeschietelijke burgemeester eigenaar van het kasteel was en spaarde het bij zijn terugtocht. De inwoners van Wijk hebben vervolgens de oorlogsschade hersteld met sloop materiaal van het kasteel; zij hebben er zo’n 163.000 stenen vandaan gehaald.”( Uit: Kastelen en Ridderhofsteden in Utrecht, blz.180 – 186)

Verder kunnen de muur en de enorm zware funderingsmuren die bij de opgraving tevoorschijn kwamen heel goed kunnen stammen uit dezelfde periode als de bouw van het kasteel, de 2de bloeiperiode van Wijk bij Duurstede, de bourgondische tijd waar de schatrijke David van Bourgondië (1427 – 1496) de eenvoudig ridderhofstede – de huidige donjon – omtoverde tot een luxe Frans Kasteel van grote allure.

David bouwde o.a. ook de Grote Kerk (1486) en waarschijnlijk de Kaatsbaan (Café t. Hoff) en bracht met zijn hofhouding geld en leven in de brouwerij; Wijk bij Duurstede leefde op en er werd ook door anderen volop gebouwd en die zullen gewoon rechtstreeks bij de producenten hun bouwmateriaal besteld hebben. Want van een kasteel wat in aanbouw is en nog geen ruïne is het moeilijk stenen te ‘betrekken’.

De bakstenen / kloostermoppen werden gemaakt in grote steenovens, waar die gestaan hebben is echter nog een grote vraag maar schriftelijke bronnen wijzen in ieder geval op hun bestaan: In het boek ‘De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560’ (Dr. Johanna Hollestelle, Van Gorcum’s Historische reeks, nr. 66, Assen 1961) staat  ”In Wijk bij Duurstede had de stad in ieder geval een eigen oven”.

Dus het is afwachten wat de resultaten van het opgravingsonderzoek gaan zeggen over de datering van de fundamenten.

Oude en recente foto’s

Gevonden bouwtekeningen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

vijf + zestien =